De internationaal geprezen econoom Ha-Joon Chang geeft in zijn boek '23 Things They Don’t Tell You about Capitalism' (2010) een lijst van essentiële waarheden over het kapitalisme die u van de vrijemarktadepten niet zult horen.
Chang maakt meteen duidelijk dat zijn boek geen antikapitalistisch manifest is, maar als constructieve kritiek op het vrijemarktkapitalisme kan dienen om een betere vorm van kapitalisme te kunnen te realiseren. Hieronder enkele van zijn stellingen.
1. De vrije markt bestaat helemaal niet
Banken en bedrijven worden gesteund door de overheid.
Een compleet vrije markt zou onder meer betekenen dat regels en wetten met betrekking tot kinderarbeid, immigratie, wapenhandel en arbeidsvoorwaarden afgeschaft worden.
3. De meeste mensen in rijke landen verdienen te veel
In Zweden verdient men circa 50 keer meer dan iemand met hetzelfde werk in India. Rijkdom hangt met name af van in welk land we leven, doordat we niet vrij mogen reizen.
5. Ga uit van het ergste in de mens, en je krijgt het slechtste
Eigenbelang is vaak niet onze primaire motivatie. Andere beweegredenen spelen vaak een grote rol. Systemen die dit begrijpen kunnen optimaal gebruik maken van die andere motieven en halen zo het beste uit mensen. In systemen waarin mensen zich niet meer gewaardeerd voelen als morele wezens, zullen ze zich ook niet meer ernaar gedragen. Dit brengt enorme kosten voor veiliigheid, controle en straffen met zich mee.
7. Vrijemarktbeleid maakt zelden de arme landen rijk
Het vrije marktsysteem belemmert juist de economische groei. De meeste rijke landen, inclusief de Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, zijn rijk geworden door een combinatie van subsidies, protectionisme en andere maatregelen die nu vreemd genoeg worden afgeraden aan ontwikkelingslanden.
12. Overheden kunnen winnaars kiezen
Overheden kunnen soms met spectaculair succes groeiende bedrijfstakken en projecten aanwijzen in de private, publieke of gezamenlijke sector.
13. Rijke mensen maken niet de rest niet rijker
De theorie van trickle down economics zegt dat als de rijken rijker worden, de armen daarvan meeprofiteren (de rijkdom zou vanzelf doordruppelen). Dus arme mensen kunnen op de lange termijn alleen rijker worden door de rijken nog rijker te maken. Maar samen met een te vrij marktkapitalisme heeft groeibevorderend beleid ten gunste van de rijken er tussen 1989 en 2006 voor gezorgd dat in de Verenigde Staten 91 procent van de economische groei bij de 10 procent rijkste Amerikanen is terechtgekomen (Economic Policy Institute). Het druppelt dus omhoog, dat is de reden waarom de rijken zo rijk zijn geworden.
14: Amerikaanse managers zijn te duur
De Verenigde Staten hebben de best betaalde managers ter wereld. Maar niet de best presterende sectoren. De managersklasse heeft bovendien veel economische, politieke en ideologische kracht weten te vergaren en oefent zo invloed uit op de krachten die hun beloningen bepalen.
15: Mensen in arme landen zijn ondernemender dan mensen in rijke landen
Mensen in arme landen zijn vier tot zes keer zo ondernemend als mensen in rijke landen die buiten de landbouwsector werken.
21: Een grote overheid maakt mensen ontvankelijker voor veranderingen
De flexibiliteit van de beroepsbevolking is groter en industriële herstructurering is makkelijker in landen waar sociale zekerheiden goed geregeld zijn door de overheid. Het maakt mensen beter in staat risico's te nemen met hun baan of carrière, omdat er een bepaald vangnet is waarop mensen kunnen terugvallen.Ook al verliezen ze hun baan, de levensstandaard blijft op een bepaald peil.
23: Voor goed economisch beleid heb je geen goede economen nodig
Het merendeel van de echt belangrijke economische kwesties in het beleid van landen valt binnen het intellectuele bereik van intelligente niet-economen. Aan de wieg van de zogenaamde ‘wondereconomieën’ van Zuid-Korea, Japan, Taiwan en China schitterden de economen door hun afwezigheid. Hier waren het voornamelijk juristen, ingenieurs en natuurwetenschappers. Er zijn zelfs redenen om aan te nemen dat de invloed van vrijemarkteconomie ronduit schadelijk kan zijn voor de economie.
Chang maakt meteen duidelijk dat zijn boek geen antikapitalistisch manifest is, maar als constructieve kritiek op het vrijemarktkapitalisme kan dienen om een betere vorm van kapitalisme te kunnen te realiseren. Hieronder enkele van zijn stellingen.
1. De vrije markt bestaat helemaal niet
Banken en bedrijven worden gesteund door de overheid.
Een compleet vrije markt zou onder meer betekenen dat regels en wetten met betrekking tot kinderarbeid, immigratie, wapenhandel en arbeidsvoorwaarden afgeschaft worden.
3. De meeste mensen in rijke landen verdienen te veel
In Zweden verdient men circa 50 keer meer dan iemand met hetzelfde werk in India. Rijkdom hangt met name af van in welk land we leven, doordat we niet vrij mogen reizen.
5. Ga uit van het ergste in de mens, en je krijgt het slechtste
Eigenbelang is vaak niet onze primaire motivatie. Andere beweegredenen spelen vaak een grote rol. Systemen die dit begrijpen kunnen optimaal gebruik maken van die andere motieven en halen zo het beste uit mensen. In systemen waarin mensen zich niet meer gewaardeerd voelen als morele wezens, zullen ze zich ook niet meer ernaar gedragen. Dit brengt enorme kosten voor veiliigheid, controle en straffen met zich mee.
7. Vrijemarktbeleid maakt zelden de arme landen rijk
Het vrije marktsysteem belemmert juist de economische groei. De meeste rijke landen, inclusief de Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, zijn rijk geworden door een combinatie van subsidies, protectionisme en andere maatregelen die nu vreemd genoeg worden afgeraden aan ontwikkelingslanden.
12. Overheden kunnen winnaars kiezen
Overheden kunnen soms met spectaculair succes groeiende bedrijfstakken en projecten aanwijzen in de private, publieke of gezamenlijke sector.
13. Rijke mensen maken niet de rest niet rijker
De theorie van trickle down economics zegt dat als de rijken rijker worden, de armen daarvan meeprofiteren (de rijkdom zou vanzelf doordruppelen). Dus arme mensen kunnen op de lange termijn alleen rijker worden door de rijken nog rijker te maken. Maar samen met een te vrij marktkapitalisme heeft groeibevorderend beleid ten gunste van de rijken er tussen 1989 en 2006 voor gezorgd dat in de Verenigde Staten 91 procent van de economische groei bij de 10 procent rijkste Amerikanen is terechtgekomen (Economic Policy Institute). Het druppelt dus omhoog, dat is de reden waarom de rijken zo rijk zijn geworden.
14: Amerikaanse managers zijn te duur
De Verenigde Staten hebben de best betaalde managers ter wereld. Maar niet de best presterende sectoren. De managersklasse heeft bovendien veel economische, politieke en ideologische kracht weten te vergaren en oefent zo invloed uit op de krachten die hun beloningen bepalen.
15: Mensen in arme landen zijn ondernemender dan mensen in rijke landen
Mensen in arme landen zijn vier tot zes keer zo ondernemend als mensen in rijke landen die buiten de landbouwsector werken.
21: Een grote overheid maakt mensen ontvankelijker voor veranderingen
De flexibiliteit van de beroepsbevolking is groter en industriële herstructurering is makkelijker in landen waar sociale zekerheiden goed geregeld zijn door de overheid. Het maakt mensen beter in staat risico's te nemen met hun baan of carrière, omdat er een bepaald vangnet is waarop mensen kunnen terugvallen.Ook al verliezen ze hun baan, de levensstandaard blijft op een bepaald peil.
23: Voor goed economisch beleid heb je geen goede economen nodig
Het merendeel van de echt belangrijke economische kwesties in het beleid van landen valt binnen het intellectuele bereik van intelligente niet-economen. Aan de wieg van de zogenaamde ‘wondereconomieën’ van Zuid-Korea, Japan, Taiwan en China schitterden de economen door hun afwezigheid. Hier waren het voornamelijk juristen, ingenieurs en natuurwetenschappers. Er zijn zelfs redenen om aan te nemen dat de invloed van vrijemarkteconomie ronduit schadelijk kan zijn voor de economie.
Bron: Tegenlicht.VPRO.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten